WUR-onderzoekers adviseren Europese beleidsmakers om rekening te houden met regionale verschillen in landbouwintensiteit. Dat helpt om haalbare doelen te stellen voor Nederlandse boeren en zorgt ook voor lagere aanpassingskosten.
Dit is de uitkomst van een nieuwe studie door WUR in het kader van het door de EU gefinancierde BioCASH-project. In het onderzoek simuleerden bio-economische modellen op boerderijniveau de effecten van verschillende EU-beleidsmaatregelen op het inkomen van Nederlandse akkerbouwers. Het ging daarbij om denkbeeldige of potentiele maatregelen zoals die zijn vastgesteld onder de EU-bodemstrategie en de EU-bio-economiestrategie.
De studie werd EU-breed uitgevoerd en keek naar verschillen op provinciaal niveau; voor Nederland werden de provincies Groningen en Drenthe meegenomen. De studie onthulde dat regionale verschillen, voornamelijk in bouwplan, een belangrijke bepalende factor zijn voor de economische en ecologische effecten van de beleidsmaatregelen zoals die in de scenario’s werden nagebootst. De resultaten toonden aan dat voor Groningen een (hypothetisch) verplicht stro-inwerk beleidscenario het gemiddelde landbouwinkomen met €85,-/ha zou verlagen, terwijl het in Drenthe slechts met € 35,-/ha zou dalen. Bij de (wederom hypothetisch) verplichte teelt van vanggewassen in de winter is het effect omgekeerd, met inkomensverliezen die in Groningen lager zijn dan in Drenthe, respectievelijk 31 en 54 euro/ha.
Vanuit beleidsperspectief is ook gekeken naar de relatie tussen enerzijds de effecten van verplicht stro inwerken voor extra koolstofaanvoer en vanggewassen voor nutriëntenrecycling en anderzijds de financiële druk die de maatregelen leggen op het bedrijfsinkomen. Dit laat zien dat bijvoorbeeld de extra koolstofaanvoer door het inwerken van stro in Groningen twee keer zo groot zal zijn dan in Drenthe, maar ook ongeveer het dubbele kost. Dit terwijl de totale koolstofaanvoer uit gewasresten in Groningen al hoger is vanwege het grotere aandeel strogewassen in de rotatie.
Deze regionale verschillen onderstrepen het belang van regiospecifieke kennis van agrarische praktijken en bedrijfsmodellen bij het invoeren van nieuw beleid. Maatregelen afstemmen op regionale doelen of het combineren van verschillende maatregelen kan helpen om de financiële gevolgen en de milieuvoordelen ervan evenwichtig te verdelen tussen regio’s en bedrijven. De onderzoekers benadrukken richting beleidsmakers dat het belangrijk is om rekening te houden met regiospecifieke verschillen om zo grote verschillen in aanpassingskosten te vermijden. Ook is het cruciaal om boeren in een vroeg stadium bij voorgenomen beleidswijziging te betrekken. Hun feedback kan helpen om de haalbaarheid en eerlijkheid van nieuwe beleidsmaatregelen te waarborgen.